Wijsgerige ethiek

Reeds Friedrich Schiller (1759-1805), schrijver,
filosoof en leerling van Kant, bekritiseert Kants
plichtethiek en zet er een gevoelsethiek
tegenover (Wikimedia Commons).

Met Onvoorwaardelijke Liefde als metafysisch en dus antropologisch uitgangspunt (axioma), ligt het voor de hand om ook op die basis een universele ethiek uit te werken. Liefde is het absolute criterium voor het handelen, omdat de mens daarmee niet alleen overeenstemt met zijn eigen natuur, maar ook met het oerprincipe van alle werkelijkheid. Onderzoekers kunnen dan nagaan welke verbanden er kunnen worden gelegd tussen zo’n nieuwe, universele ethiek en bestaande vormen van ethiek (vergelijkend onderzoek). Men zou bijvoorbeeld de verhouding kunnen bestuderen tussen deze nieuwe, uitsluitend op liefde gebaseerde ethiek enerzijds en de utilitaristische ethiek van Jeremy Bentham (1748-1832) en John Stuart Mill (1806-1873) anderzijds. Of men zou de gevoelsethiek vanuit de totaliteitservaring kunnen confronteren met Immanuel Kants (1724-1804) plichtethiek. Of men zou de gevoelsethiek kunnen vergelijken met vormen van religieuze ethiek (verboden, dogma’s). Kortom, allerlei projecten kunnen binnen dit domein van de wijsgerige ethiek worden ondergebracht, waardoor een zee van onderzoeksmogelijkheden ontstaat.

 

Communicatie

Een uiterst belangrijk thema in dit verband, dat ook aan de wijsgerige psychologie is gelieerd, is ‘communicatie’. Op dit punt gaat het vaak mis, zowel privé als zakelijk. Mensen komen tegenover elkaar te staan, in plaats van samen naar oplossingen te zoeken. Dat kan samenhangen met een simpel misverstand, maar ook met ego’s. Die ego’s zijn soms dermate groot dat ze gemakkelijk over anderen heenlopen, zeker als die anderen over minder grote ego’s beschikken. Dit maakt die laatsten overigens niet ‘zwak’ – vaak zijn het juist aimabele mensen – maar het toont aan dat te grote ego’s uitermate destructief kunnen zijn. Via de op de totaliteitservaring gebaseerde wijsgerige psychologie echter leren we dat egoïsme eigenlijk een gebrek is aan zelfliefde, meer bepaald een compensatie daarvoor en dus neerkomt op een aberratie. Egoïsten en narcisten communiceren per definitie gebrekkig wegens een structureel tekort aan liefde in de jeugd.

In het algemeen lijkt voor een liefdevolle communicatie sowieso één aspect van groot belang te zijn, te weten de absolute onthouding van welke vorm van agressie dan ook. Geslaagde communicatie begint met de grondregel: ‘Word nooit boos op degene met wie je communiceert!’. Benadert men de gesprekspartner met een a priori op acceptatie en vergeving gebaseerde gemoedstoestand, dan staat men anders in het gesprek dan wanneer die benadering op weerzin is gestoeld. In dat laatste geval is de kans aanzienlijk dat het gesprek op niets uitloopt, waarbij de ander in de verdediging schiet, waardoor de kloof alleen maar groter wordt en de situatie zelfs kan escaleren. Ook op het terrein der communicatie speelt de liefde dus een cruciale rol. De urgentie om deze thematiek verder uit te werken en aan mensen te leren, is evident en kan zowel leed besparen als geluk vergroten.

Met een zuivere, dat wil zeggen onvooringenomen communicatie is niet alleen een universele theologie, maar de wetenschap überhaupt gediend. Wetenschappers zijn bepaald geen volmaakte lieden en maken zich net als iedereen schuldig aan schadelijke vormen van communicatie, waarbij vakbroeders met andere opvattingen worden verketterd. Verkettering echter is een grove vorm van liefdeloosheid, niet alleen jegens anderen, maar ook jegens de waarheid. Verkettering of framing is een symptoom van lieden die in communicatief opzicht in een gedegenereerd stadium verkeren, waarmee ze eigenlijk alleen maar laten zien dat ze van hun innerlijke kern ver zijn verwijderd.

Op het gebied van de wijsgerige ethiek valt kortom veel te onderzoeken en de Maieutics School wil daartoe stimuleren. Implementeert men de resultaten daarvan vervolgens via publicaties, onderwijs, coaching, lezingen en debatten in de maatschappij, dan bevordert men een authentieke, namelijk geheel van binnen de mens zelf uit voortkomende evolutie.