Politieke filosofie

De westerse politiek gaat uit van een democratisch bestel, waarbij het volk (demos) heerst (kratein). Men kan zich echter kritisch afvragen of dit ideaal werkelijk wordt gehaald. Sommigen beweren dat egoïstische belangen van machthebbers roet in het eten gooien en ervoor zorgen dat het volk door die machthebbers, ondanks de officiële staatsvorm, alsnog in inspraak en vrijheid wordt belemmerd. Van een echte democratie is dan dus nog steeds geen sprake.

In een staatsvorm waar de mens zijn eigenlijke natuur centraal stelt en daarmee aansluit bij het metafysisch oerbeginsel van Onvoorwaardelijke Liefde, verdwijnen egoïstische motieven vanzelf. Het volk staat hier niet in dienst van politieke machthebbers, maar omgekeerd: politiek is enkel maar een faciliterende instantie die zich op de achtergrond houdt en mensen in staat stelt om hun eigen wezen en talenten zoveel mogelijk en in alle vrijheid te ontwikkelen. Politiek is dus volledig dienstbaar aan de maatschappij.

De gedachte echter dat het ‘volk heerst’ (democratie) blijft ongelukkig, want het werkwoord ‘heersen’ (kratein) impliceert nog steeds een soort machtsaanspraak, alsof het nodig zou zijn dat iemand de baas speelt. In een eenmaal volwassen geworden maatschappij beseffen individuen dat ‘de baas spelen’ een achterhaald principe is van een nog primitieve, want agressieve samenleving. Zo’n principe getuigt van een gebrek aan persoonlijke en gemeenschappelijke ontwikkeling. ‘Heersen’ is alleen maar nodig waar het gevaar van wanorde en chaos dreigt, dus als mensen elkaar constant bedreigen. Dat gevaar is evenwel in een op liefde gebaseerde maatschappij afwezig, waarmee het aloude heersen een achterhaalde notie begint te worden. Enkele afwijkende geesten – zoals psychopaten en machtswellustelingen – zullen het nog nodig vinden om over anderen de baas te spelen. Daarmee geven ze eerder blijk van een heimelijk egoïsme, dan van een oprecht gevoeld altruïsme. Zij vormen derhalve geen leidraad voor een harmonieuze samenleving.

De Chinese filosoof Confucius (551-479 v.C.) legt grote nadruk op de aanwezigheid van humaniteit en goed gedrag bij politieke leiders. Deze leiders moeten het goede voorbeeld geven, dat wil zeggen een toonbeeld zijn van medemenselijkheid (Wikimedia Commons).

De politicus van de toekomst is derhalve geen heerser of machthebber in de traditionele zin van het woord. Feitelijk is hij een lichtend voorbeeld van onvoorwaardelijke liefde naar zijn volk, waarbij hij – gegeven zijn aanwezige en goed ontwikkelde talenten om maatschappelijke verbanden en behoeften aan te voelen – alles in het werk zal stellen om dat volk in liefde en wijsheid te laten groeien. De politicus van de toekomst is een bescheiden en aimabel mens die juist daardoor groot vertrouwen wekt bij diens medemensen. Hij geeft het goede voorbeeld waaraan de jeugd zich kan spiegelen en is daarmee een ‘leider’ in de enig ware betekenis van dat woord: iemand die letterlijk laat zien hoe men moet leven. ‘Politieke oppositie’ heeft in deze visie niets te maken met de belangen van een bepaalde groep of een specifiek ideaal, want de groep is héél het volk en het ideaal is onvoorwaardelijke, dus voor allen beschikbare liefde. Bijgevolg betekent ‘oppositie’ de facto ageren tegen politici die louter uit eigenbelang en prestige, dus uit egoïsme in plaats van uit altruïsme regeren. Deze nieuwe politieke visie dient via onderzoek in woord en geschrift verder te worden uitgewerkt en, waar mogelijk, in de politieke praktijk te worden geïmplementeerd.