Wijsgerige antropologie

Indien Onvoorwaardelijke Liefde het oerbeginsel van alles is, ontstaat een volstrekt andere kijk op de werkelijkheid (paradigmashift) en daarmee op de mens. Dit betekent dat de wijsgerige antropologie een fundamentele transformatie kan ondergaan, door de mens voortaan universeel als een wezen op te vatten dat uit pure liefde bestaat. Vergelijkend biologisch en metafysisch onderzoek zijn hier van groot belang en kunnen op dit punt met elkaar worden verbonden en aldus elkaar versterken.

Matthieu Ricard (Wikimedia Commons)

Zo expliceert bioloog en boeddhist Matthieu Ricard in diens monumentale werk Altruïsme. De kracht van compassie uit 2013 dat de mens, in tegenstelling tot wat men wellicht zou denken, van nature géén egoïst is. Egoïsme is volgens Ricard niet aan-geboren, maar aangeleerd! Met name de Engelse filosoof Thomas Hobbes (1588-1679) is de aanjager geweest van de valse gedachte dat de mens een wolf is voor diens medemens (homo homini lupus). Maar ondanks het feit dat veel mensen zich soms zo gedragen, door hun cultuur zo gevormd – of eigenlijk misvormd – is de mens van nature anders. Vandaar dat een andere Britse empirist, David Hume (1711-1776), het mensbeeld van Hobbes verwerpt. Hume acht de mens van nature fundamenteel goed en daarmee altruïstisch in plaats van egoïstisch.

Ricard wijst op wetenschappelijk onderzoek waardoor Humes optimistische stelling wordt onderbouwd. Uit experimenteel onderzoek is namelijk gebleken “dat de mens een aangeboren moreel besef heeft” (Altruïsme, p. 165). Mensen voelen instinctief of intuïtief aan of een situatie al dan niet deugt. In hoofdstuk 18 van zijn intrigerende studie licht Ricard dit standpunt toe aan de hand van onderzoek bij kinderen. Gebleken is

“dat kinderen vanaf een jaar, wanneer ze nog maar net leren lopen en praten, al spontaan blijk geven van behulpzaam gedrag en samenwerking zonder dat ze dat van volwassenen hebben geleerd. Later, als ze ouder zijn dan vijf, wordt hun neiging tot samenwerking en hulp beïnvloed door sociale verbintenissen en door aanleren van ‘voor wat hoort wat’; jongere kinderen letten daar niet op en helpen zonder onder-scheid. Het kind leert dus behoedzamer te worden en maakt zich de culturele normen die gangbaar zijn in de samenleving waarin hij opgroeit steeds meer eigen.” (Ricard, Altruïsme, p. 229).

Uit ander onderzoek blijkt volgens Ricard dat zelfs baby’s al getuigen van hun menslievende aanleg.

“Vanaf ongeveer veertien maanden beginnen baby’s bezorgdheid te tonen voor iemand die het moeilijk heeft, door naar hem toe te gaan, hem vriendelijk aan te raken of hun armpjes om hem heen te slaan. Een klein meisje dat aandachtig naar een huilende baby kijkt, geeft hem bijvoorbeeld haar eigen zuigflesje of een kettinkje dat ze erg mooi vind. Als peuters ouder zijn dan achttien maanden, is hun hulp veel beter afgestemd op de behoeften van de ander: ze doen een beroep op een volwassene, omarmen het slachtoffer, of geven hem niet iets wat ze zelf mooi vinden, maar iets waarvan ze uit ervaring weten dat het hem zal troosten. Hoffman [hoogleraar psychologie] noemt het voorbeeld van een kind dat eerst zijn teddybeer aan een huilend kind gaf. Toen hij zag dat dit niet hielp, ging hij in de kamer ernaast naar de eigen beer van het huilend kind zoeken. Deze stap had succes: het andere kind drukte zijn teruggevonden beer tegen zich aan en hield op met huilen.” (Ricard, Altruïsme, p. 231)

Ricard stelt dat talloze experimenten aantonen dat een fenomeen als empathie zich reeds bij zeer jonge kinderen manifesteert. Het kind vertoont zowel de capaciteit om zich in het leed van de ander te verplaatsen alsook de neiging om daarop met adequate hulp te reageren. Ze herkennen specifiek de situatie waarin iemand werkelijk hulp behoeft, waarna ze die hulp heel lief aanbieden. Ze willen daarvoor géén beloning! Kinderen helpen niet uit eigenbelang en egoïsme. Hun liefde is gratis. Het beloningssysteem wordt een kind pas later door volwassenen geleerd, waardoor ze zich langzaam maar zeker steeds minder altruïstisch gaan gedragen.

Fascinerend is dat ook mensen met een totaliteitservaring nadrukkelijk wijzen op de van oorsprong gave natuur van de mens. Zo schrijft bijvoorbeeld NDE’er Anita Moorjani: “Elk van ons is in wezen al zuivere en onvoorwaardelijke liefde” (Ik moest doodgaan om mezelf te genezen, p. 263). Dat wil zeggen “mezelf zijn is liefde zijn” (p. 226). “Wij zijn pure liefde – elk van ons” (p. 133). Deze antropologische grondstelling, die tegelijk een metafysische is, licht Moorjani als volgt toe:

“In mijn BDE-staat besefte ik dat het gehele universum uit onvoorwaardelijke liefde bestaat en dat ik daar een uiting van ben. Elk atoom, elke quark en tetraquark bestaan uit liefde. Ik kan niets anders zijn, omdat dat mijn wezen is en de aard van het gehele universum. Zelfs dingen die negatief lijken, maken allemaal deel uit van het oneindige, onvoorwaardelijke spectrum van liefde. De levenskrachtenergie van het universum is zelfs liefde, en ik besta uit energie van het universum!” (Moorjani, Ik moest doodgaan om mezelf te genezen, p. 263)

Nemen we bovenstaande biologische en metafysische uitspraken serieus, dan kan een wijsgerige antropologie ontstaan met Onvoorwaardelijke Liefde als axiomatisch uitgangspunt. Het traditionele mensbeeld, waarin de mens tot het kwaad is geneigd, kan worden vervangen door het alternatieve beeld dat hij naar het goede tendeert. Vanuit dit perspectief is immoreel gedrag een slechts aberratie, waarbij de mens – doorgaans wegens ongunstige omstandigheden – het zicht op diens ware zelf is verloren.

De Maieutics School wil onderzoekers nadrukkelijk stimuleren om dit nieuwe mensbeeld te ontwikkelen. De gevolgen ervan zijn cruciaal voor het ontstaan van een gerevitaliseerde, want op pure liefde gebaseerde maatschappij. In zo´n maatschappij kan de mens diens liefdevolle kern en diens talenten in alle vrijheid ontwikkelen teneinde niet alleen zelf authentiek gelukkig te worden, maar bijgevolg tevens het beste van zichzelf aan de gemeenschap te kunnen aanbieden.